De feiten

Op 17 oktober 2001 had Verdachte een op de centrale computer voor externe mail bij het Bedrijf A te Ridderkerk ingekomen e-mailbericht, afkomstig van de aan dat bedrijf verbonden veiligheidsfunctionaris, met een daarbij gevoegd bestand met informatie over Anthrax, ter kennisgeving doorgezonden naar het interne mailadres van elk bij Bedrijf A werkzame werknemer. De desbetreffende e-mail is o.a. ontvangen door de Vestigingsleider van Bedrijf A, die kort daarna van de inhoud van het bericht en het daarbij behorende bestand kennis genomen had.

Verdachte had het e-mail-bericht vanaf de computer tevens geprint alsmede het bestand betreffende de informatie over Anthrax. Daarop had verdachte een ongefrankeerde envelop geadresseerd aan Bedrijf A ter attentie van de Vestigingsleider en had het geprinte exemplaar van het desbetreffende e-mail-bericht met het bijbehorende bestand in die envelop gestopt en daarna vervolgens de inhoud van 2 staafjes melkpoeder toegevoegd. Het was de bedoeling geweest van Verdachte om met deze envelop, bij wijze van grap, het kantoor van de vestigingsleider binnen te lopen en uit de envelop de melkpoeder te laten lekken en daarbij tegen de vestigingsleider te zeggen “Sterk, we hebben net een mailtje binnen en kijk eens wat ik binnenkrijg” of woorden van die strekking.  

Toen bleek dat de Vestigingsleider in gesprek was, had Verdachte de envelop met plakband dichtgeplakt en onbeheerd achtergelaten tegen een plint in de nabijheid van de deur van het kantoor van de Vestigingsleider. Verdachte had vervolgens zijn collega’s over de door hem met de Vestigingsleider uit te halen “grap” ingelicht.

Na afloop van de bespreking had de Vestigingsleider de aan hem gerichte envelop opgepakt en geconstateerd dat bij het oprapen een wit poeder van de envelop afdwarrelde en dat in de envelop datzelfde witte poeder en het hem bekende e-mail-bericht over Anthrax zat. Hij was op dat moment geschrokken en boos en had zich daarop met de envelop met inhoud tot het Hoofd van de administratie gewend, waarna de Vestigingsleider een zakje met melkpoeder op een schoteltje had gedaan en beiden die melkpoeder hebben vergeleken met het witte poeder in de envelop. Zowel de Vestigingsleider als het Hoofd van de administratie waren tot de conclusie gekomen dat het melkpoeder veel op het in de envelop aanwezige poeder leek.

De Vestigingsleider dacht aan een zieke grap, maar doordat hij niet 100% zeker was, had hij veiligheidshalve de envelop toch baar het politiebureau te Ridderkerk gebracht, zonder daar-aan binnen zijn bedrijf verdere ruchtbaarheid te geven. Bij het in het politiebureau aanwezige publiek en dienstdoende personeel was de vrees voor besmetting met Antrax ontstaan. Zodoende werden de nodige voorzorgmaatregelen getroffen, werd de technische recherche in-geschakeld en werd de zgn. GBO Noble Eagle in werking gesteld.

Het oordeel van de Arrondissementsrechtbank Rotterdam

Bij vonnis van 25 oktober 2001 van de Politierechter in de Rechtbank Rotterdam werd Verdachte op basis van de hierboven genoemde feiten veroordeeld voor het misdrijf bedreiging, strafbaar gesteld in artikel 285 Wetboek van Strafrecht.

Het oordeel van het Haagse Gerechtshof

Tegen dit vonnis ging de Raadsman van de Verdachte in hoger beroep bij het Gerechtshof Den Haag. In tegenstelling tot de Politierechter kwam het Gerechtshof tot een geheel ander oordeel.

De vraag of bij de Vestigingsleider, die de envelop naar het politiebureau gebracht had, sprake was geweest van een bedreiging ex artikel 285 Sr diende naar oordeel van het Gerechtshof ontkennend te worden beantwoord. Het wettig en overtuigend bewijs, dat de Vestigingsleider zich daadwerkelijk bedreigd had gevoeld dan wel dat de handelswijze van Verdachte van dien aard was en onder zodanige omstandigheden had plaatsgevonden dat iemand in de positie van de Vestigingsleider zich bedreigd heeft kunnen voelen, zou niet geleverd zijn. Uit de aangifte en aanvullende aangifte zou volgens het Hof blijken dat hij in de eerste instantie schrok en boos was, vervolgens als snel dacht dat hij met een “zieke grap” te maken had en de envelop slechts naar het politiebureau had gebracht om het zekere voor het onzekere te nemen en geen onnodige paniek onder de medewerkers van Bedrijf A. Uit de aangifte en aanvullende aangifte zou volgens het Hof evenmin voortvloeien dat door de handelswijze van Verdachte ook bij een ander redelijk denkend mens in de positie van de Vestigingsleider op enig moment de vrees kon ontstaan voor een min of meer ernstige inbreuk op de persoonlijke veiligheid. De omstandigheden waaronder de envelop tegen een plint in de nabijheid van de deur van het kantoor van de Vestigingsleider was achtergelaten zou daarvoor immers te zeer wijzen in de richting van een buitengewoon misplaatste grap.

Wat betreft de medewerkers van het Bedrijf A kon worden vastgesteld, dat naast verdachte slechts diens 3 naaste collega’s op de hoogte waren geweest. Het Hof stelde, dat niet gebleken was, dat 2 van hen zich door de handelswijze van verdachte op enigerlei wijze bedreigd hebben gevoeld. Noch was er bewijs voor handen dat de derde persoon het in de envelop aanwezige poeder als eerste als melkpoeder meende te herkennen, noch was er bewijs voor handen dat de Vestigingsleider zich bedreigd gevoeld zou hebben dan wel onder die omstandigheden bedreigd had kunnen voelen.

Het antwoord op de vraag, of medewerkers van de politie, in het politiebureau aanwezige personen, medewerkers van GBO Noble Eagle en/of medewerkers van de technische recherche zich door de handelswijze van verdachte bedreigd hadden gevoeld of bedreigd hadden kunnen voelen, kan volgens het Gerechtshof in het midden blijven. Zou dit antwoord bevestigend hebben geluid, dan zou een dergelijk gevolg in een te ver verwijderd verband staan tot de handelswijze van de verdachte. Naar mening van het Hof kon en behoefde verdachte dit gevolg niet naar redelijkheid te voorzien en zou hij zich om die reden niet willens en wetens blootgesteld hebben aan de aanmerkelijke kans dat 1 of meerdere van deze personen zich bedreigd zou kunnen voelen.

Om die reden achtte het Gerechtshof het ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen en sprak de verdachte vrij.

Het cassatiemiddel   

Tegen dit oordeel ging de AG van het Gerechtshof in cassatie bij de Hoge Raad der Nederlanden en stelde 1 cassatiemiddel voor. Dit middel behelsde de klacht, dat het Gerechtshof de verdachte ten onrechte niet veroordeeld had voor het misdrijf bedreiging, strafbaar gesteld in artikel 285 Wetboek van Strafrecht.

Het oordeel van de Hoge Raad

De Hoge Raad, i.t.t. Hof,  heeft geoordeeld dat er wel degelijk sprake was van een bedreiging in de zin van artikel 285 Wetboek van Strafrecht en achtte om die reden de klacht van de AG terecht voorgesteld. Aan dit oordeel legde de Hoge Raad de volgende argumentatie ten grondslag. Volgens de Hoge Raad is voor een veroordeling niet vereist dat komt vast te staan dat bij de bedreigde persoon/personen daadwerkelijk de vrees voor aantasting van de persoonlijke vrijheid is opgewekt. Voldoende is dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden geschiedde dat zij in het algemeen geschikt was de vrees voor een inbreuk op de persoonlijke vrijheid teweeg te brengen. Tegen de achtergrond van hetgeen het Hof vastgesteld had omtrent de wereldwijd bestaande onrust over de via brieven en pakketten verspreide Antrax-bacterie, achtte de Hoge Raad de motivatie van Hof’s oordeel onbegrijpelijk.

Previous Story

Wat zijn de mogelijkheden van strafrechtelijke vervolging van de overheden in de zaak Enschede? – Deel 6

Next Story

(Putatieve) Noodweer arrest

Latest from In-depth legal articles and blogs